Eind december 2018 is het Ontwerp Klimaatakkoord gepubliceerd. Daarin staan afspraken gericht op 3,4 Mton CO2-reductie in 2030 in de gebouwde omgeving. Om deze doelstelling te halen, moeten er ongeveer 1,5 miljoen bestaande woningen verduurzaamd worden en moet de CO2-uitstoot in de bestaande utiliteitsbouw in 2030 met 1 Mton extra worden teruggebracht. Om de opgave behapbaar te maken stelt de Sectortafel Gebouwde Omgeving een gefaseerde aanpak voor, waarbij enerzijds gewerkt wordt aan een voortvarende start en anderzijds aan latere opschaling en kostenreductie. De voorstellen worden nu doorgerekend door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Het kabinet zal naar verwachting eind april reageren.
Het gaat om een groot aantal afspraken, hieronder volgt een selectie van de voorstellen van de Sectortafel Gebouwde Omgeving:
Van dominante, dan wel kenmerkende typen woningen wordt een ‘standaard’ bepaald, die aangeeft wat op basis van kosten-baten een verstandige verduurzaming is.
Marktpartijen ontwikkelen voor de meest kenmerkende woning- en gebouwtypen zoveel mogelijk arrangementen. Dit zijn gestandaardiseerde of industrieel vervaardigbare pakketten voor energiebesparing (isolatie) en duurzame energie- en warmteoplossingen. Deze arrangementen en opschaling moeten in 2030 leiden tot een kostenreductie van 20% tot mogelijk 40%.
Marktpartijen doen een voorstel om aanbodbundeling te stimuleren en faciliteren.
Het Rijk past het Burgerlijk Wetboek aan om gebouwgebonden financiering (GGF) mogelijk te maken. De financiële sector ontwikkelt GGF-producten.
Bewoners krijgen informatie en worden geholpen, zodat de transitie behapbaar is.
Voor woningeigenaren die geen toegang hebben tot bestaande en nog te ontwikkelen financieringsvormen wordt bekeken hoe ze kunnen worden ondersteund.
Er wordt door de Sectortafel een mix aan beprijzings- en subsidie-instrumenten voorgesteld, waaronder een lastenneutrale schuif in de energiebelasting. Het kabinet heeft het PBL gevraagd het effect van verschillende varianten door te rekenen.
Via de Wijkgerichte aanpak gaan gemeenten wijk voor wijk aan de slag. Samen met bewoners en gebouweigenaren zal in een zorgvuldig proces een afweging moeten worden gemaakt wat per wijk de beste oplossing is, als huizen niet langer met de traditionele cv-ketel worden verwarmd. Per wijk kan de aanpak en de oplossing verschillen. Vooruitlopend op de Wijkgerichte aanpak wordt in de Proeftuinen Aardgasvrije Wijken en in het bijbehorende Kennis- en Leerprogramma geëxperimenteerd en geleerd, zodat na deze kabinetsperiode opschaling kan gaan plaatsvinden.
Gemeenten maken uiterlijk eind 2021 een transitievisie warmte waarin ze het tijdpad vastleggen waarop wijken van het aardgas gaan. Voor wijken waarvan de transitie voor 2030 is gepland, maken zij ook de potentiële alternatieve energie-infrastructuren bekend. Het totaal van de transitievisies warmte (voor alle gemeenten opgeteld) is gericht op het isoleren en aardgasvrij maken van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen in de periode 2022 t/m 2030.
Het Rijk ondersteunt gemeenten bij hun afwegingsproces. Er wordt een Leidraad ontwikkeld die helpt bij het opstellen van de transitievisies warmte en de uitvoeringsplannen op wijkniveau.
Daarnaast stelt het Rijk in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en andere betrokkenen een handreiking over participatie op.
Het Rijk zorgt voor een wettelijk kader dat gemeenten voldoende mogelijkheden biedt om hun regierol bij de Wijkgerichte aanpak te vervullen.
Corporaties kunnen de eerste jaren een versnelling in de energietransitie in de gebouwde omgeving realiseren (Startmotor). Zij gaan er zorg voor dragen dat tot en met 2022 minimaal 100.000 woningen van het aardgas afgaan.
Voor de utiliteitsbouw (commercieel en maatschappelijk vastgoed) wordt een concreet streefdoel voor 2030 geformuleerd voor bestaande utiliteitsbouw, inclusief evaluatiemethodiek om te bepalen of dit doel tijdig wordt behaald. Twaalf sectoren in het maatschappelijk vastgoed maken een sectorale routekaart waarin wordt beschreven volgens welke planning de sector op een kosteneffectieve manier toewerkt naar het streefdoel voor 2030 en een CO2-arme vastgoedportefeuille in 2050.
Er worden voorstellen gedaan voor vergroting van het aanbod aan duurzame warmte.